DE TROON VAN ENGELAND
Een kroniek van 4000 jaar
Veel is er in de laatste decennia gezegd en geschreven over het Britse
vorstenhuis. Over tanende macht, familieperikelen, buitenechtelijke relaties,
lady Diana en het geleden leed, de band met het volk, troonopvolging,
paleisbrand, publieke toegankelijkheid van gebouwen en domeinen, de jacht,
belastingvrijdom en wat niet al. Wat blijft Engeland en het koningshuis
bespaard? The Economist betoogde: "de monarchie heeft haar langste
tijd gehad
het enige krachtige argument tegen afschaffing is, dat
het niet de moeite waard is" (22 okt. 1994). Thans lijkt het rustiger
geworden rond 's werelds langst bestaande en meest prominente koningshuis.
Wat zal de toekomst brengen voor Albion? Het volk, in meerderheid vóór
de monarchie, blikt niet zonder nostalgie terug naar vroegere glorie,
zoals de periode waarin Queen Victoria heerste over het grootste imperium
aller tijden - een rijk dat een kwart van 's werelds landmassa besloeg
en een derde van de aardbewoners omvatte. Om te weten wat Engeland te
wachten staat, moeten we eerst het antwoord kennen op de vraag: Hoe en
waarom werd Engelands troon gevestigd? Hiervoor kunnen we terecht in de
bijbel.
Een eeuwigdurende dynastie
Ons verhaal begint rond 1900 v.C. met de aartsvaders Abraham, Isaak
en Jakob. God beloofde nationale welvaart voor hun nazaten en tevens,
dat een koningsgeslacht uit hen zou voortkomen, culminerend in de Messias
- Jezus Christus, de Verlosser - die heel de wereld het heil zou brengen
(vgl. Gen. 17:6, 16; 22:16-18; 26:3-5; 28:13-14; 35:11).
Jakob, zijn nieuwe naam was Israël, had twaalf zoons. Elk van hen
was de vader van één volk, van één der twaalf
stammen Israëls. Via z'n zoon Jozef zou de belofte van nationale
grootheid, het eerstgeboorterecht, worden doorgegeven (Gen. 48; 49:22-26;
1 Kron. 5:1-2). De belofte van de koninklijke lijn die naar de Messias
voerde, ging evenwel over op zijn zoon Juda, vader van de Joden: "Een
leeuwewelp is Juda
De scepter zal van Juda niet wijken, noch de
heersersstaf [de wetgever, SV=Staten-vertaling] tussen zijn voeten [van
zijn nageslacht], totdat Silo [Messias] komt" (Gen. 49:9-10).
Rond 1700 v.C. werd Juda vader van twee jongens, een tweeling. Bij hun
geboorte viel op dat tijdens de bevalling het handje van één
van hen het eerst verscheen. De vroedvrouw bond er prompt een rode draad
omheen als bewijs dat hij de eerste was. Maar de baby trok z'n handje
terug, waarop z'n broertje het eerst geboren werd. De vroedvrouw riep
uit: "Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuk!" (Gen. 38:29,
SV). Zo kwam hij aan de naam Peres, oftewel 'breuk'. Daarna kwam, met
om z'n hand de rode draad, zijn broertje ter wereld, dat Zerach werd genoemd.
Wat een merkwaardig voorval om in de bijbel te vermelden, als het geen
betekenis zou hebben voor latere tijden.
Aanvankelijk was het niet de lijn van Juda die over Israël regeerde,
want de HERE God zelf was Israëls eerste Koning. En toen God het
volk tenslotte Saul als koning gaf, was deze van de stam Benjamin. Maar
God verwierp Saul vanwege diens ongehoorzaamheid en koos iemand anders
om de "troon des HEREN" te bezetten (vgl. 2 Sam. 3:9-10; 1 Kron.
29:23). Zo liet God tenslotte (±1010 v.C.) iemand uit de stam Juda,
van de selecte geslachtslijn van Peres, als koning aantreden - David.
God liet David weten dat hij, een man naar Gods hart (Hand. 13:22), de
eerste zou zijn van een eeuwigdurende dynastie, voortgezet in z'n zoon
Salomo. Davids huis, troon en koninkrijk zouden blijven bestaan (2 Sam.
7:13-16; 23:1, 5; 1 Kron. 28:4-5), "van geslacht tot geslacht"
(Ps. 89:4-5). Anders gezegd, David zou via de lijn van Salomo in elke
generatie een nazaat hebben op een permanente troon! God deed een onverbrekelijke
belofte van een onverbrekelijke dynastie, die boven alle andere zou uitsteken
(vv. 27-37)!
Wat gebeurde er met die dynastie? Toen de natie rond 930 v.C. werd gesplitst
in twee koninkrijken, bleef het zuidelijke koninkrijk Juda voortbestaan
onder de troon van David, terwijl de noordelijke tien stammen van Israël
een aantal verschillende dynastieën kenden (vgl. 1 Kon. 12:16-20).
Vanwege hun aanhoudende afgodendienst liet God tenslotte toe, dat het
noordelijke koninkrijk rond 734 tot 721 v.C. in gevangenschap werd weggevoerd
door het Assyrische Rijk (2 Kon. 15, 17). Naarmate de eeuwen voorbijgingen,
leek het alsof de tien stammen 'verloren' waren gegaan.
Ondanks dit voorbeeld, waren ook de Joden God ongehoorzaam (Jer. 3:10-11).
Daarom liet Hij toe dat hun koninkrijk fasengewijs werd gedeporteerd (±
604-586 v.C.), ditmaal door Babylonische eenheden onder Nebukadnessar
II. De Davidische geslachtslijn was tot dan toe aangebleven, in de persoon
van Sedekia die over Juda regeerde. Het Babylonische leger echter voerde
de Joodse koning mee naar Nebukadnessar (of Nebukadressar, NBG-vert.),
die Sedekia's zoons (en "al de edelen van Juda") voor diens
ogen doodde, om iedere opvolging op de troon uit te sluiten, waarna hij
hem de ogen uitstak en in Babel in de kerker smeet, waar hij stierf (39:1-7;
52:1-11). Hoe stond het nu met de belofte aan David van een permanente
troon?
Sommigen zeggen dat er nog een koning van Salomo's lijn in leven was,
namelijk Jojakin, die in Babylon gevangen zat (2 Kon. 25:27-30). Maar
God had eerder bepaald dat er nooit meer een nakomeling van deze man op
Davids troon zou zitten om over Juda te regeren (Jer. 22:24, 30).
Anderen voeren aan dat Jezus Christus de troon overnam toen Hij mens werd.
Inderdaad is over Hem geprofeteerd dat Hij de troon van David eeuwig zal
erven (Luc. 1:31-33; Jes. 9:6-7). Die troon is rechtmatig de Zijne, omdat
Christus "de wortel en het geslacht van David" is (Openb. 22:16),
d.w.z. dat Hij én Davids voorvader was, de HERE God, Schepper van
Adam (vader van alle mensen) én Davids nakomeling via Maria (Luc.
3:30-33). Ook was Hij een wettig aangenomen zoon van Jozef, dus in de
lijn van Salomo (Matt. 1:1-16). Bovendien was Jezus voor Zijn menswording
Israëls eerste Koning en het kwam Hem tenslotte toe de troon te hernemen.
Maar zelfs als Hij bij Zijn eerste komst de troon van David zou hebben
hernomen, dan nog blijft de vraag, waarom er tussen Sedekia en Jezus,
ruim 500 jaar, geen regerend vorst was van de Davidische lijn. Davids
troon zou immers gedurende 'alle generaties' bezet zijn? Zou die niet
eeuwenlang bezet zijn geweest, dan zou Christus een niet meer bestaande
troon hebben overgenomen.
De waarheid is dat Jezus niet op Davids troon zat toen Hij mens was -
dat heeft Hij ook sedertdien niet gedaan. Christus sprak over Zichzelf
als een "man van hoge geboorte", die naar een "ver land",
de hemel, zou gaan "om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst
te nemen en (daarna) terug te keren" (Luc. 19:12). Maar het is nog
niet zover dat Hij Zijn wereldomspannende Koninkrijk vanuit Jeruzalem
regeert (vgl. Jer. 3:17). Hij is nog in de hemel, waar Hij ter rechterzijde
van de Vader troont (Openb. 3:21; Hebr. 12:2). Betekent dit, dat ruim
2500 jaar verstreken zijn zonder dat er een nazaat van David als koning
regeert? Heeft God Zijn belofte gebroken?
Bij de 'scepter-profetie' (Gen. 49:10) wordt er vaak aan voorbijgezien
dat Juda een koning heeft en op de Messias wacht die de troon overneemt
"in toekomende dagen" (v. 1), d.i. in de toekomst, in de laatste
dagen! Aangezien Jezus nog niet is teruggekeerd, moet er een nakomeling
van Juda zijn die nu ergens op aarde regeert. Deze monarch moet via Salomo
van David afstammen en op een troon zitten die alle generaties heeft doorstaan.
Zo niet, dan is Gods Woord onbetrouwbaar.
Koninklijke troonsopvolging
Betekende de dood van Sedekia en diens zoons het einde van het huis
van David, of kan het zijn voortgezet? Het antwoord vinden we bij de profeet
Jeremia, die van God de mysterieuze opdracht kreeg: "Ik stel u heden
over de volken en de koninkrijken om uit te rukken en af te breken, om
te verdelgen en te verwoesten, om te bouwen en te planten" (Jer.
1:10). Jeremia's levensloop nádat deze profetie gegeven werd, laat
zien wat het eerste deel van de opdracht inhield. God gebruikte hem om
het oordeel over de natie Juda uit te spreken: het volk en de koningen
uit het geslacht van David zouden ten val komen en worden ontworteld.
Gingen allen echter naar Babylon?
Blijft nog het tweede deel van Jeremia's opdracht: "om te bouwen
en te planten." Hoe zat het daarmee? Na de wegvoering van de Joden
uit Palestina, was daar nog een overblijfsel, waaronder - hoe verrassend
- "de dochters van de koning" (Jer. 41:10). Kon de koninklijke
lijn via één van hen worden voortgezet? Ja, op grond van
Israëls erfrecht (Num. 27:1-11). Hoe verging het deze overgeblevenen?
Tegen Gods instructies in, vluchtten ze naar Egypte, met medeneming van
"de mannen, de vrouwen en de kinderen, de dochters van de koning
en
de profeet Jeremia en Baruch" - Jeremia's secretaris of
schrijver (43:6). Zij gingen in meerderheid hun dood tegemoet, zoals de
HERE had gewaarschuwd (42:15-16). Slechts enkelen zouden ontkomen en terugkeren
(44:12-14, 28). Baruch en Jeremia waren onder de overlevenden (vgl. 45:2-5),
evenals minstens één van de koningsdochters.
Waar gingen zij toen heen? Jeremia profeteerde eerder: "Nimmer zal
het David ontbreken aan een man [iemand], die op de troon van het huis
Israëls gezeten is" (33:17). Let wel, hij zei niet Juda, maar
het Huis van Israël. Dat was echter lang voordien weggevoerd. Hoe
kon de troon dan op Israël overgaan?
God vult de details in via Ezechiël. Deze Joodse profeet, die in
Babylon gevangen zat, geeft het huis Israëls (niet Juda) een raadsel
op (Ezech. 17:2, SV), gevolgd door de uitleg: "Een arend, die groot
was
kwam op de Libanon, en nam de opperste tak van een ceder (v.
3). Uitleg: "de koning van Babel is [naar] Jeruzalem gekomen, en
heeft haar koning genomen, en haar vorsten" (v. 12). En: "Hij
plukte de top van zijn jonge takjes af (v. 4). Uitleg: "Daartoe heeft
hij van het koninklijk zaad [één van de koningskinderen]
genomen" (v. 13).
Na de symboliek te hebben verklaard, geeft God deze duidelijke gelijkenis:
"Ik zal ook van de opperste tak [Sedekia en vorsten] van de hoge
ceder [Juda] nemen, dat Ik zetten zal; van het opperste van zijn jonge
takjes [Sedekia's kinderen] zal Ik een tedere [vrouwelijk] afplukken,
die Ik op een hoge en verre verheven berg [groot koninkrijk] planten zal;
Op de berg der hoogte van Israël [niet Juda!] zal Ik hem planten;
en hij zal takken voortbrengen, en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijke
[majesteitelijke] ceder worden, [op]dat onder hem wonen zal alle gevogelte
van allerlei vleugel [volken van velerlei pluimage]
Zo zullen alle
bomen des velds [alle volken op aarde] weten, dat Ik, de HEERE, de hoge
boom [Juda] vernederd heb, de nederige boom [Israël] verheven heb"
(vv. 22-24, SV).
Hier draait het om in het tweede deel van Jeremia's opdracht. Hij was
verantwoordelijk voor het overplanten van Davids troon in Israël,
voor het overbrengen van een dochter van koning Sedekia naar de verloren
tien stammen. En waar woonden de Israëlieten op dat moment?
In een komend artikel volgt een uiteenzetting, hoe de tien stammen vanuit
de plaats van hun gevangenschap via een eeuwen durende volksverhuizing
in Noordwest-Europa zijn beland. Ook zullen we aantonen hoe zeevaarders
van de stam Dan, de Tuatha de Danaan, vanaf circa de 13e eeuw v.C. Ierland
gingen koloniseren.
Enkele honderden jaren later, omstreeks Davids tijd, had een immigratiestroom
uit Spanje tot gevolg dat "de scepter [van Ierland] overging in handen
van het Milezische of Schotse ras, dat Ierland eeuwenlang van koningen
zou voorzien. Naar we vernemen, hebben deze illustere kolonisten, zij
het afkomstig uit Spanje, het Skythische ras als oorsprong" (Thomas
Moore, The History of Ireland, vol. 1, 1837, p. 61). Uit onze artikelen
zal blijken dat de Skythen in feite Israëlieten waren. Let wel, de
Mileziërs kwamen vrijwel zeker uit de stad Milete in westelijk Klein-Azië.
Zij waren buren van het vroegere Troje, roemruchte stad van Homerus' klassieke
epos de Ilias. Vermoedelijk waren de Mileziërs ook Trojanen. Verwijzend
naar wat een oudere bron zou zijn, vermeldt een publicatie uit 1897 dat,
na de uittocht uit Egypte, een groep Hebreeërs met goedkeuring van
de koning van Griekenland, "een begin maakte met de bouw van de stad
Troje" (John MacLaren, The History of Ancient Caledonia, p. 4).
Tot welke stam behoorden deze Israëlieten? Op z'n minst kunnen we
iets afleiden uit het regerende geslacht. Traditionele stichter van het
vermaarde huis van Troje was Dardanos. Vandaar dat de regio rond Troje
Dardania heette en dat de nabijgelegen zeestraat, die dit gebied scheidt
van Hellas of Griekenland, nog steeds de Dardanellen heet. Verbluffend
is dat we Dardanos in de Schrift aantreffen. In A Dictionary of the Bible
(Bijbels woordenboek) zien we dat de Joodse historicus Flavius Josephus
de bijbelse Darda vereenzelvigt met de Griekse Dardanos (William Smith,
vol. 1, p. 397). In de bijbel wordt Darda (ook wel Dara of Dera) genoemd
als zoon van Zerach en dus als Juda's kleinzoon (1 Kron. 2:6). Hoe ongelooflijk
het ook lijkt, vrijwel ieder Europees vorstenhuis kan tot Dardanos worden
herleid. Zo bleef de scepter bij Juda. Want uit de geslachtslijn van Peres
kwam het koninklijk huis van David voort, en uit Zerach het koninklijk
huis van Troje.
Laten we nog even naar Ierland terugkeren. Behalve dat de Milezische Trojanen
er de scepter of koninklijke geslachtslijn heenbrachten, stond het ook
bekend als het volk van de "Rode Hand." Ook nu nog komt de 'bloedrode
rechterhand van Ulster' voor op de vlag van Noord-Ierland en op de wapenschilden
van ettelijke Ierse en Schotse clans. De Noord-Ierse krant The Larne Times
schreef: "volgens één overle-vering gaat de Rode Hand
terug tot bijbelse tijden; tot de geboorte van Juda's tweeling-zoons"
(24 dec. 1986). De rode draad rond Zerachs hand kan daarom zeer goed aan
dit embleem ten grondslag liggen.
Naar goddelijk recht
Wat nu met Jeremia en zijn reisgenoten? Hoe zou de geslachtslijn van
Peres via David voortgaan? Laten we het krantenartikel van daarnet verder
lezen: "Vele eeuwen geleden gingen er drie mensen aan land ter hoogte
van het huidige Carrickfergus [Noord-Ierland]. Dit was rond 582 v.C. [nadat
Babylon Jeruzalem had verwoest] en de drie waren een bejaarde man, Ollam
Fodhla (de Wetgever) genaamd, diens secretaris en een schone prinses met
de naam Tamar." Ollam laat zich in 't Hebreeuws lezen als iemand
met 'verborgen kennis', terwijl Fodhla in die taal kan worden begrepen
als 'wondervol' of, in het Keltisch, als 'onthuller'; bij elkaar duidt
dit op een Hebreeuwse profeet. Zijn secretaris wordt nu eens Simon Breck,
dan weer Brach of Berach genoemd. Ook Tamar is een Hebreeuwse naam, met
de betekenis van 'palm'. In Ierse annalen heet ze dikwijls Tea (Hebr.
'omzwerver') en Tephi (Hebr. 'schoon').
"Volgens sommige bijbelonderzoekers was de bejaarde man, die vele
eeuwen terug te Carrick aan wal ging, de profeet Jeremia." Geen wonder
dat The History of Ancient Caledonia (Geschiedenis van Schotland in de
oudheid) herhaaldelijk Ierland aanduidt als "Jeremy's Land"
(Jeremia-land). Dat zou Simon Breck maken tot Jeremia's schrijver Baruch;
en Tamar of Tea-Tephi tot niemand minder dan Sedekia's dochter!
Maar hoe kwam het Huis van David in Ierland aan het bewind? Nogmaals het
artikel in The Larne Times: "Prinses Tamar huwde met [Herremon] de
grote koning van Ierland en
alle koningen van Ierland en Schotland
stammen van hun vorstengeslacht." Zo werd tenslotte de breuk tussen
de lijn van Peres en die van Zerach geheeld! Aan dat profetische samengaan
ontsproot een vorstenhuis, dat via de koningen van Ierland onafgebroken
bleef voortbestaan en later op Schotland overging, en nog later op Engeland
(vgl. Ezech. 21:27, SV).
Nu wordt duidelijk waarom het Britse vorstenhuis tot zo'n dominante positie
werd verheven. Koningin Elisabeth zit nu, naar goddelijk recht, op de
troon van koning David - in feite dus van de HERE zelf! Hoewel zij over
hedendaags Israël regeert, vinden we op het koninklijke wapenschild
de leeuw van Juda. Elisabeth, Charles, William en Harry, zij allen stammen
af van Juda! Onderlinge huwelijken met andere koningsgeslachten doen niet
af aan deze aanspraak, omdat de meeste vorstenhuizen ook gedeeltelijk
van Joodse komaf zijn! Alleen de almachtige God kan zo'n onvoorstelbare
'familieplanning' hebben bedacht en ten uitvoer gebracht.
Hangt het voortbestaan van de Britse monarchie aan een zijden draad? Laten
we bedenken dat Davids dynastie al 3000 jaar onafgebroken voortduurt,
overeenkomstig de belofte van bijna 1000 jaar voordien. God heeft beslist
veel moeite gedaan om het voortbestaan van deze troon te verzekeren. Denkt
u dat een handjevol 'nieuwlichters' met republikeinse ideeën Hem
ervan zal weerhouden Zijn Woord gestand te doen?
Natuurlijk heeft Davids dynastie wel korte interregnums gekend, waarin
géén nakomeling van hem aan de regering was. Bijvoorbeeld
toen koningin Atalja de troon veroverde (2 Kron. 22-23), of toen Tea-Tephi
op weg was naar Ierland en meer recent, toen Charles I werd onthoofd en
diens zoon zich in Frankrijk ophield (1649-1660). Zulke tijdelijke leemten
laten onverlet, dat een nazaat van David 'van geslacht tot geslacht' op
diens troon zou zitten. Leemten kunnen zich altijd voordoen. Maar weet
wel: als de monarchie morgen verdwijnt, zal er geen geslacht voorbijgaan
voor ze is hersteld!
Het valt niet uit te sluiten dat er een kort interregnum in 't verschiet
ligt. Wanneer het volk van Groot-Brittannië in gevangenschap en slavernij
gaat, zoals ooit eerder Israël en Juda, wordt de monarchie wellicht
onderbroken. Maar ze houdt beslist niet op te bestaan, omdat precies 3½
jaar later de rechtmatige Erfgenaam van de troon in Jeruzalem zal staan.
Zoals de Statenvertaling in Jesaja 9:5-6 vermeldt: "de heerschappij
is op Zijn schouder
Aan de grootheid van deze heerschappij en van
de vrede zal geen einde zijn op de troon van David en in zijn koninkrijk,
om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid,
van nu aan tot in eeuwigheid toe"!
|